Zusters en broeders,
‘De Heer is een rechter, en persoonlijk aanzien is voor Hem niet van belang. Zo klonk het in de eerste lezing. Voor God telt dus niet of we veel of weinig prestige hebben, en ook niet of we een hoge of een lage maatschappelijke positie bekleden. Dat beseft de farizeeër in het evangelie duidelijk niet, integendeel, hij dankt God omdat hij niet is zoals de rest van de mensen, want dat zijn allemaal rovers en onrechtvaardigen, en ze plegen overspel aan de lopende band. Nee, zo is hij niet. Hij is immers een farizeeër, dus leeft hij helemaal volgens de wet en doet hij nooit iets dat tegen die wet ingaat. Hij is er dus overtuigd dat hij beter is dan andere mensen.
En nu moeten we ons afvragen of wij misschien ook farizeeërs zijn. Want hoe dikwijls denken of zeggen we niet: ’Zo ben ik niet! Zoiets zou ik zeker nooit doen. Ik ben geen slechterik. Akkoord, ik ben niet perfect, maar zo’n fouten maak ik niet.’ Maar is dat wel zo? Is het niet zo dat we onze fouten vaak niet willen toegeven? En hebben we, net als die farizeeër, alleen maar aandacht voor het goede in onszelf? Misschien is het goed dat we ons eens afvragen wat onze kwaliteiten en onze gebreken zijn. Heel waarschijnlijk komen we dan tot de vaststelling wat we onze kwaliteiten wel, maar onze gebreken niet kunnen opsommen.
Hoe anders is de tollenaar. Als belastingambtenaar van de Romeinse keizer maakt hij er een gewoonte van veel meer belastingen te innen dan hij aan de keizer moet storten. Dus buit hij de mensen uit. Vanuit dat oogpunt is het dus begrijpelijk dat hij zijn gelaat niet durft oplichten, en dat hij zich op de borst klopt en bidt: ‘God, wees mij zondaar genadig.’ Hij hemelt zichzelf dus niet op, integendeel, hij noemt zichzelf een zondaar en bidt om vergeving. Hier gebeurt dit in een verhaal dat Jezus vertelt, maar volgende week zullen we zien hoe de tollenaar Zacheus in een boom klimt om Jezus te kunnen zien, en hoe ongelofelijk blij hij is wanneer Jezus zegt dat Hij hem thuis zal opzoeken. En dat mondt uit in een al even ongelofelijke bekering om zijn fouten goed te maken. Maar Zacheus is geen uitzondering: ook de evangelist Mattheus was een tollenaar die zijn zaak achterliet en een van de twaalf apostelen van Jezus werd.
Maar laten we nu even terugkeren naar het begin: ‘Bij God is persoonlijk aanzien niet van belang.’ Hij kijkt dus niet met andere ogen naar de hoogmoedige farizeeër dan naar de berouwvolle tollenaar, want allebei zijn ze zijn kinderen. Wat Hij wel aanziet, is hun houding: de zelfverheffing van de farizeeër en het berouw van de tollenaar. Op het einde van het evangelie drukt Jezus dat perfect uit: ‘Wie zichzelf verheft, zal vernederd, maar wie zichzelf vernedert zal verheven worden.’ De tollenaar kan dus gerechtvaardigd naar huis gaan, want hij erkent zijn schuld en bidt om genade. De farizeeër daarentegen is zo vervuld van zichzelf dat er geen ruimte meer is om de Gods liefde in hem te laten leven.
Zusters en broeders, wat is de moraal van het verhaal? Dat we niet moeten denken dat we beter zijn dan andere mensen. Dat we niet hoogmoedig moeten zijn en vol zelfverheerlijking. En dat we andere mensen zeker niet moeten minachten. Maar we moeten onszelf ook niet afbreken. Wat we wel moeten doen is nederig zijn, onszelf zien zoals we zijn, en ons inspannen om te leven naar Jezus’ woorden en daden van liefde, vrede en gerechtigheid. En als dat niet altijd lukt, dan kunnen we ons spiegelen aan de tollenaar en bidden: ‘God, wees mij zondaar genadig.’ Amen.